Uit het dagboek van Berend

Bé Hooijer uit Muntendam heeft voor zijn kleinkinderen verhalen geschreven over een lange vakantie in Denemarken. Hij deelt zijn belevenissen graag met de lezers van Tussenklappen.
 
Treinreis naar Kopenhagen
Door de ‘Danske Tømmer Fagverbund’ (bouwbond) werden in 1947 400 Nederlandse kinderen van vakbondsleden van het NVV uitgenodigd voor een lange vakantie in Denemarken.
Mijn vader was oorlogslachtoffer en lag met TBC in bed. Reden waarom mijn ouders mij als drukke jongen van 11 jaar wel een poosje kwijt wilden.
Mijn moeder bracht mij op 2 juli 1947 met de trein naar Amsterdam , waar een extra trein op het centraal station klaarstond voor de reis naar Denemarken. Het Rode Kruis regelde met een aantal zusters de organisatie. Op een groot perron werd de ogenschijnlijke chaos in goede banen geleid. Een aantal leden van de bond deelde kaartjes uit met letters die je voor je borst moest dragen, de letters kwamen overeen met de coupe’s, de plaats waar de kinderen plaats moesten nemen.
Toch was het nog een hele organisatie en drukte voordat alle kinderen afscheid van ouders en kennissen hadden genomen en hun plaats in de trein hadden gevonden.
Het was ruim na de middag voordat de lange (toen nog stoomtrein) Amsterdam uittufte voor de langste reis die de mees-te kinderen tot dusver hadden gemaakt.
Samen met 5 andere jongens zat ik in een coupe, 2 jongens uit Friesland (Si-mon en Kornelis) en 3 jongens uit het zuiden van Nederland.
Het was 1947, nog maar 2 jaar na de Tweede Wereldoorlog en het treinreizen ging bij lange na niet zo snel als tegenwoordig. Via Amersfoort richting Oldenzaal ging het Duitsland in. We stonden regelmatig stil op een zijspoor omdat er dan treinen langs moesten van de normale dienstregeling.
In Duitsland waren de gevolgen van de oorlog nog duidelijk te zien. Overal puinhopen van kapot geschoten gebouwen en huizen. Bij Hannover bleven we meer dan een uur op een zijspoor staan.
Duitse kinderen waren daar op de spoorbaan aan het zoeken naar stukken kolen (cooks) die van de locomotieven tussen en naast de rails waren gevallen.
Ze zagen er in mijn ogen nogal armoedig en hongerig uit, maar dat viel mee. Toen ik mijn broodtrommeltje naar buiten gooide aten ze alleen de krentebollen op en gaven de rest aan de eenden in de naastgelegen sloot! Het was inmiddels al donker geworden en de Rode Kruis zusters deelden dekens uit voor de nacht. We sliepen in de coupe, 2 jongens op de grond en 2 op elke bank.
De volgende dag reisden we om ongeveer 9 uur weer verder door Noord-Duitsland waar vooral in en bij Hamburg alles plat lag. Zoals we konden zien wa-ren de wegen wel schoon maar van de bebouwing was niet veel meer over.
We kwamen in Denemarken aan op Zuid-Jutland bij Padborg de grens over. Het was een enorm verschil met Duitsland. 
 
Treinreis naar Kopenhagen (2)
Prachtige heuvelachtige Landschappen met daartussen witgeschilderde boerdrijtjes met rode daken. Na een paar uur kwamen we over een geweldig grote brug, de Lillebaeltbro (kleine belt brug) over de Kleine belt, tussen Jutland en Funen.
Zo nu en dan stopte de trein weer op stations om jongens en meisjes uit te laten die werden afgehaald door de toekomstige pleegouders.
Over Funen aangekomen kwamen we bij de haven van Nyborg. Nu moesten we de Grote Belt oversteken, dat ging met een grote veerboot. De trein werd hier op de veerboot geladen, wat gepaard ging met ontzettende piepende en knarsende geluiden.
Toen de trein eindelijk helemaal op de boot stond en wij afvaarden, mochten wij aan dek om een luchtje te scheppen en naar de zeemeeuwen te kijken. We voerden de meeuwen met ons laatste brood. De brutale vogels scheerden vlak langs onze handen en pikten zo het brood uit onze handen.
Na ruim een uur varen werd de trein weer van de boot gereden, gekoppeld en ging de reis verder over het eiland Zeeland naar Kopenhagen. Ook nu ging de reis niet erg vlot,
we stopten vaak op stations om kinderen uit te laten stappen, maar ook op zijsporen en laadplaatsen voor kolen op de locomotief.
Het begon al wat schemerig te worden toen we in Kopenhagen aankwamen. Op het station stonden heel veel mensen te wachten om hun toekomstige pleegkinderen af te halen. De namen van de kinderen werden door de zusters één voor één afgeroepen en werden meegenomen door de pleegouders.
Toen mijn naam werd afgeroepen kwam er niemand opdagen. Als laatste bleef ik zeker een kwartier zitten toen een kleine man aan kwam hollen van een ander perron. Hij verontschuldigde zich , rende op mij af en vloog mij om de hals. Hij praattte druk gebarend, zei dat ik Onkel Eli tegen hem moest zeggen. Ik nam afscheid van de zusters en Onkel Eli nam mij mee in een andere trein naar Virum, waar de familie Fauerby woonde.
Na ongeveer 20 minuten kwamen we in Virum aan; het huis, een flatwoning, was vlak bij het station en daar aangekomen werd ik hartelijk ontvangen door de rest van de familie; Tante Maren, de vrouw des huizes, Svend, 22 jaar de oudste zoon en Arne de tweede zoon, 20 jaar. 
Er was nog een dochter Margrethe, van 17 jaar maar die was met vakantie zoals ik begreep van Onkel Eli, die een beetje plat Duits met mij sprak, wat ik wel begreep.
Tante Maren begreep dat ik geweldige honger had na de lange reis want ik kreeg een geweldige maaltijd voorgeschoteld; een reuze gehaktbal, aardappels, komkommer met uitjes en een lekker toetje van ymer, een soort yoghurt. Toen ik dat op had was ik zo moe dat ik bijna van mijn stoel viel. Gauw naar bed en ik sliep als een roos!
 
Later meer over mijn avonturen in Denemarken.
 
Berend Hooijer.