Mijn vader

Een bijzondere man, mijn vader. Als kind kon hij heel goed leren; vooral rekenen, het was zijn beste vak. Later zagen wij dat wel als wij als kinderen op papier wat uitrekenden wist hij het al uit zijn hoofd. Overal had hij ezelsbruggetjes of formules voor. De kwadraten van 1 tot 100 lepelde hij zo uit zijn hoofd op; probeer dat maar eens. Toen hij van de lagere school kwam zei de hoofdmeester tegen opa: “Hij moet naar de HBS en later naar de kweekschool”. Maar vader had maar een wens; hij wou naar de ambachtschool, hij wou timmerman worden. Opa, die zelf groentekoopman was, vond dat prima, een timmerman in de familie was wel handig bij verbouw en onderhoud aan het huis. Zijn andere zoons hadden alleen de lagere school gehad en waren toen direct gaan werken.
Op de ambachtschool viel vader op bij alle vakken, behalve bij het timmeren, het was zijn slechtste vak. Dat kon ook niet anders want op alle theoretische vakken had vader allemaal negens en tienen.

Van de ambachtschool kwam hij bij een dorpsaannemer en daar leerde hij alles verder over het timmervak. Van spijkers recht slaan, lijkkisten maken tot kozijnen en trappen. Hij vertelde vaak dat hij het graf van de rijkste man van Muntendam klaar moest maken op een zaterdagmiddag voor twee kwartjes.

Toen vader een jaar of twintig was (1928), was het crisis in Groningen. Geen werk, geen geld. Maar vader was ondernemend. Met een kameraad ging hij op de fiets achter werk aan. Met de timmerkist achterop richting Zwolle. In Zwol-le was werk, maar moesten ze drie week wachten. Dat was niet haalbaar en dus gingen ze de volgende dag verder. Over de Veluwe, Amersfoort en toen naar Eind-hoven. In Eindhoven was Philips net begonnen met veel nieuwe fabrieken en woningen voor het personeel. De mannen gingen er in de kost en verdienden goed. Het kosthuis was niet best; als er geen zuurkool was kregen ze wat botjes met wat geslons en als groente een grote ui.

Regelmatig ging vader naar huis met weekendverlof. Op een van die weekends trof hij ‘ons moe’ en ze moesten al gauw trouwen. Na de trouwdag ging vader weer naar Eindhoven en huurde daar een bovenhuisje. Toen hij de boel had ingericht, twee stoelen, een tafel een kachel en wat potten en pannen, kwam moeder over. “Maar wat moeten wij nou met twee stoelen ?”, zei moeder. “Och”; zei vader”We zijn toch maar met zijn beiden, wat moeten we met meer”. De volgende dag moesten de andere 4 stoelen er toch maar bijkomen.

De beginjaren in Eindhoven waren heel goed. Ze konden goed sparen; er werd veel verdiend. Veel bouwvakkers echter, konden de weelde niet verdragen. Ze maakten er een potje van. Ook van de werktijden. De timmerlieden begonnen ’s maandags om één uur, De metselaars kwamen dinsdagsmorgen met dronken kont en de stucadoors dinsdagmiddags. Ze konden in vier dagen makkelijk de kost verdienen! De laatsten kwamen in donkerblauw pak lallend en zingend, ze sprongen in de kalkgaten en kwamen er als sneeuwpoppen weer uit. Het feesten ging soms tot diep in de nacht door.

“Dit houdt geen stand”, zei vader, en zo was het ook. In 1936 werd het zo slecht met het werk dat ze net zo goed weer naar Groningen konden gaan. Moeder had ook erg heimwee naar Muntendam waar de hele familie, opoe, 6 zusters en een broer, nog woonde.
De oorlog kwam en vader moest naar Duitsland om te werken. In Emden, vlak over de grens kwam vader weer in een kosthuis bij een Duits keuterboertje. Het was een goed kosthuis en die mensen geloofden al lang niet meer in Hitler. De foto van de Führer lag onder in de kast. De oudste zoon hadden ze al in de oorlog verloren, de jongste was in opleiding voor officier; nog maar 17 jaar maar al een echte SS-er. Toen hij met verlof thuis kwam, keek hij boven de schoorsteenmantel naar de plek waar de foto van Hitler had gehangen. Hij wees naar de lege plek en zei: “Over eine halve stunde bin ich wieder da, as de Führer der din nich hangt, sind sie der beide bei, ich meldt sie bei de Politzei” (ze praten daar bijna net als Groningers). Hij ging weg en de oude moeder heeft met trillende handen de foto weer op de oude plaats gehangen. De oude man haalde zijn jacht- geweer nog uit de schuur; hij wilde zijn eigen zoon doodschieten, maar dat voorkwam zijn vrouw.

Vader is er niet weer naar terug gegaan. Hij voelde zich ook ziek, pijn in de rug en koortsig. Met een brief van dr. Maarsingh sr. heeft hij zijn ziekteverlof 3 weken volgehouden; toen moest hij naar een NSB-dokter in Veendam en toen was het mis. Hij werd opgepakt en naar Frankrijk gestuurd. Vader kwam vlakbij Parijs op een vliegveld te werken. Tien uur per dag, ook op zondag en slapen en eten in houten barakken. In de barakken zaten mensen uit heel Europa; Fransen, Belgen, Russen en veel Polen. De Polen werden heel slecht behandeld, kregen slaag en weinig eten. Daarbij moesten ze het zwaarste werk doen. De Hollanders stonden er het beste voor, ook omdat de hoofduitvoerder een Amsterdammer was. Het was een afgekeurde SS-er met een houten been. Hij was voor de oorlog melkboer in Amsterdam. Op het vliegveld moesten grote hangars worden gebouwd voor de Duitse luftwaffe. De invasie was geweest en de geallieerden rukten op. Vader kon goed tekeningen ook in het Duits lezen. De melkboer had dat al gauw door en vader moest hem helpen met het uitzetten en stellen van de bouwplanken. Maar vader kreeg weer meer last van zijn rug en dacht; “als ik hier moet blijven ga ik dood”. Hij sprak er met de ‘melkboer’ over, maar die wilde hem niet laten gaan. Echter, na een tijdje kwamen ze toch overeen; als vader hem zou helpen met het op gang brengen van alle gebouwen wilde hij hem naar Parijs brengen en daar op de trein naar Brussel. ‘Melkboer’ heeft woord gehouden; na een week of vijf heeft hij vader op een nacht naar een station in Parijs gebracht en met een reispas op de trein naar Brussel (nachttrein naar Brussel was voor goederen en passagiers). Na een uurtje werd de trein door Engelse vlietuigen beschoten; de trein stopte en alle passagiers doken in een sloot. Zo ging dat met veel oponthoud op Brussel aan. In Brussel werden de passagiers door Duitsers gecontroleerd; vaders pas-je deed het goed, geen problemen. Die nacht sliep vader op het station; de volgende dag ging het verder met een trein naar de Nederlandse grens.

Bij de Nederlands-Belgische grens werd opnieuw gecontroleerd. Van verre zag vader dat er mensen uitgepikt werden. Hij nam het zekere voor het onzekere en is er van te voren tussenuit geknepen. Hij is te voet de grens overgegaan en werd na uren lopen ingehaald door een Nederlandse vrachtrijder die hem naar Eindhoven bracht. Omdat hij daar 6 jaar had gewoond was hij op bekend terrein.
Stukken lopen en soms met de trein, het laatste stuk met de bus, kwam hij na ruim een week in Muntendam aan. Hij was doodziek. Dr. Maarsingh constateerde TBC-pleuritus, nog dezelfde dag ging hij door naar het ziekenhuis in Winschoten. Hij werd met succes behandeld door de alom bekende dr. Hommes.
Wonder boven wonder werd vader helemaal weer beter, al duurde het al met al meer dan 6 jaar.
Als timmerman kon vader na de oorlog bij de opbouw van Nederland na 1950 overal wel werk krijgen. De laatste 20 jaar als gewaardeerde uitvoerder van grote bouwerken; hoe kon het ook anders met zoveel ervaring!
Na zijn 65-ste heeft hij nog twaalf jaar genoten van zijn pensioen en ‘Drees’; zijn politieke vriend. Hij was altijd opgewekt en vol (flauwe) grappen. Ik heb veel van hem geleerd!

“Ja, vader was geen held voor Neerlands volk maar wel voor mij en mijn zusters”.]