Oom Koos

Het gezin waaruit ik kom ging veel om met een ander gezin. Zo kenden we elkaars vrienden en naaste familie. Eén van die naaste familieleden van het andere gezin was de aangetrouwde oom Koos, die aanvankelijk gemeentesecretaris in Amerongen was. Dat was een vrolijke oom. Hij stotterde een beetje en gedroeg zich uiterst charmant naar vrouwen. Mijn moeder mocht hem wel.

Oom Koos (1919-1992) was de kleinzoon van de gelijknamige Jacobus Goedhardus Borgesius (1844-1915), die burgemeester in Odoorn was geweest. De naam Borgesius (ik weet niets over mogelijke familierelaties) komt meer voor onder regenten. In Oude Pekela was Tjakko Borgesius (1816-1888) burgemeester en gemeentesecretaris geweest, en, de uit Schildwolde afkomstige Hendrik Goeman Borgesius (1847-1917), schopte het zelfs tot kamerlid en minister. Oom Koos wilde ook wel op het pluche. Hij solliciteerde zich een slag in de rondte naar allerlei burgemeestersposten, maar helaas, hij was lid van de verkeerde politieke partij en werd telkens afgewezen. Hij besloot zijn lidmaatschap van de VVD op te zeggen en schreef zich in als lid van de PvdA. Bij de eerste de beste volgende sollicitatie was het bingo! In 1956 werd hij benoemd tot burgemeester en gemeentesecretaris van Meeden. Om zijn werkkamer aldaar wat op te fleuren wist hij bij mijn ouders een kopergravure uit 1730 van een kaart van de provincie Groningen los te peuteren.
In 1961 verhuisde ik vanuit Deventer naar Groningen om daar biologie te studeren. Mijn leeftijdgenoot uit het andere gezin, Hans, verhuisde ook naar Groningen, maar voor een andere studie. Wel bleven we samen allerlei activiteiten ontplooien, waaronder ook verscheidene bezoekjes aan zijn oom en tante in Meeden, met de bus, met de trein en afgehaald met de auto van Zuidbroek, of zelfs - met een storm in de rug - op de fiets. Ik herinner me bijvoorbeeld de kerkgang op zondagochtend. Daar deed ik eigenlijk niet aan, maar als gast paste je je aan. We liepen te voet van de burgemeesterswoning naar het vijftiende-eeuwse kerkje en dienden alle begroetingen door dorpsgenoten in ontvangst te nemen en te beantwoorden. Dat waren er nogal wat. Ik voelde me nogal opgelaten in het gevolg van de burgervader. Op de kansel op de Maiden stond toentertijd de nog vrij jonge dominee Mosterd, die erg beeldend sprak. Toen hij vader werd, haalde hij er zelfs de Bijbelse gelijkenis van het mosterdzaadje bij. Mosterd had, net als Hans, een voorliefde voor orgels. Zo klikte het wel tussen die twee.
In 1967 lukte het oom Koos om nog een stapje op de maatschappelijke ladder te klimmen door burgemeester te worden van de grotere gemeente Rolde. Kort daarop verhuisde ik naar een vervallen huisje nabij Noordbroek. Oom Koos wilde dat stulpje wel eens zien en kwam langs met wat afgedankte spulletjes die bij mij wel weer van pas konden komen, waaronder de oude kaart van de provincie Groningen die in Drenthe niet meer thuishoorde. Die kaart hangt nog steeds bij ons aan de muur. Er zat ook een doosje vogelfluitjes bij uit de nalatenschap van zijn pas overleden vader, Jan Wolter Borgesius, een gepassioneerd jager uit Haren. Fluitjes met de geluiden van ondermeer koekoek, snip, houtduif en goudplevier. Laat ik nu net de laatste jaren intensief contact hebben met een echte goudplevierenvanger (wilsterflapper in het Fries), die dergelijke fluitjes nog steeds gebruikt.

Johan van Rhijn