Jozef Symons Wolf

Geboren in 1793 in Frankfurt. Trouwde met Frouwke Jacobs Campion, geboren te Rotterdam in 1797. Zij trokken naar Noordbroek. Vanaf 1822 werden 9 kinderen geboren. Waaronder Simon, Nathan en Mozes. Zij behoorden bij de oprichters van de zelfstandige Joodse gemeente (kehilla) Noord- en Zuidbroek. 
Frouke is de laatste Jood die in Kolham begraven is. Waarschijnlijk vond de familie Wolf het overbrengen van het lichaam een heel gedoe, want zoons Simon en  Mozes kochten eind 1881, in het jaar dat hun moeder overleed, een stuk grond aan ‘t Veen te Zuidbroek, voor het aanleggen van een begraafplaats. Vanaf 1886 was de begraafplaats een feit. Nu Burg. Omtaweg. De familie Wolf waren handelslieden. 
*Zoon Samuel trouwde met de 8 jaar oudere Klara Zuidema toen hij 23 jaar was. Toen hij 36 jaar was overleed hij. Zijn vrouw stierf 2 jaar later, terwijl ze ook al een zoontje hadden verloren. Wie overbleef was hun 7 jaar oude zoon Jozef. Hij werd opgenomen in het gezin van Simon. Simon kreeg elk jaar ƒ 50,- van het Burgerlijk Armbestuur om de opvoeding van Jozef te kunnen bekostigen.
 
*Simon Jozefs Wolf, getrouwd met Trijntje Schrijver, handelde te Noordbroek in manufacturen, glaswerk, serviesgoed en koperen en ijzeren potten. Hij was één van de oprichters van de kehilla Zuidbroek. Daarnaast namen zij vaak kostgangers in huis als nevenverdienste. Veel Joodse godsdienstonderwijzers hebben bij hun gewoond. In 1900 stierf Simon op 73-jarige leeftijd. Hij liet een erfenis na van een huis á f 430,- en boedel á f 119,85 aan 8 kinderen, waarvan 2 al gestorven waren. Trijntje Schrijver richtte samen met schoonzus Rachel Wolf - de Vries een vrouwenvereniging, of te wel chevre, op. Rachel was voorzitster en Trijntje secretaresse. De vereniging verzorgde de vrouwelijke gestorvenen en maakte lijkwaden en handwerkjes voor verkoping en verlotingen. In mei 1895 stierf Trijntje en Rebekka ter Berg - Wolf volgde haar op bij de chevre. 
Kleinzoon van Simon Jozefs Wolf, Mozes, had een manufacturenwinkeltje aan de Scheemderstraat in Noordbroek. Hij herstelde zakken en maakte van salpeterzakken dekkleden. Daarnaast had hij een oud-ijzer handel. Met hondenkar haalde hij het ijzer op bij vaste klanten. Rond 1940 had hij zijn winkel gewoon op zaterdag open. Mozes’ broer Freerk was kleinhandelaar in oude materialen en afvalstoffen. Hij was gehuwd met Johanna Colthof en had twee zonen, Benjamin en Jozef (Bennie en Jopie) en woonde op de hoek Torenstraat/Heiligelaan te Zuidbroek. Hij had daar een ruim huis, woonkamer met aparte keuken en vier slaapkamers, met pakhuis voor vodden en metalen. Gebouwd door bouwer M. Lutterop. Het huis is al afgebroken. 
*Mozes Wolf, slager en veehandelaar trouwde in 1865 met Rachel de Vries en verhuisde van Noordbroek naar Zuidbroek. Eén van de oprichters van de kehilla Noord- en Zuidbroek. Ze kochten daar D149 en D480. Verder huurde hij grond van de  hervormde kerk waarop hij groente verbouwde en vee liet grazen. In 1889 slachtte hij in C61. Hij vroeg vergunning voor een slachterijtje op 
C 63 in 1895. Maar dit is afgewezen omdat het te dicht bij de hervormde kerk en een evangelisatiegebouwtje was, die er bij warm weer hinder van zouden kunnen hebben. Een maand later vroeg Mozes vergunning voor B 43.
Zijn winkel was open op zaterdag, maar gesloten op Grote Verzoendag. 
Bij de gezinnen Wolf hingen mezoeza’s aan de deurpost. Het Joodse geloof was een onderdeel van hun leven. Zodanig dat ze mee konden doen, geld konden verdienen en Jood konden zijn. Zij verhuisden als bejaard echtpaar in 1916 naar Apeldoorn. 
*Zoon Nathan, gehuwd met Janna Dalsheim, kregen maar liefst 13 kinderen, 8 dochters en 5 zonen. 9 Kinderen werden volwassen. Nathan was één van de oprichters van de kehilla Noord- en Zuidbroek. Hij was manufacturenhandelaar en slager. Ze woonden achter de molen Aurora te Noordbroek en liepen beide met het bontpak, d.w.z. ze ventten bij de huizen met broeken, kielen, schorten, hemden en lappen stof, gebundeld in een groot pak.  
Voor het waken bij de zieke B. Zuidema kreeg hij voor 2 nachten f 4,- en voor 
3 nachten f 7,50. Janna (Johanna) werd ook als lerares aangeduid. Er wordt aangenomen dat ze onbevoegd was als leerkracht. Het kan zijn dat ze handwerkles of Hebreeuwse les heeft gegeven.
-Zoon van Nathan, Izaäk, trouwde op 34-jarige leeftijd met Elisabeth Fuldauer uit Dinxperlo in 1917. Ze kregen een zoon, Nathan, en een dochter, Frouwke (middelste op de foto).
Izaäk handelde eerst in huiden, oud ijzer, en vodden in een oud huis achter de molen. Later woonden ze in een groot huis aan de Parallelweg in Noordbroek met achter in de tuin een schuurtje voor huidenopslag. 
Zoon Nathan ging naar de ULO en daarna ging hij naar Groningen, werken in een kledingzaak, want hij wilde na de militaire dienst in het huis van zijn ouders een stoffenzaak beginnen.
Van Frouke weten we dat zij twee vriendinnen had. Vriendinnen vanaf de eerste lagere school jaren totdat ieder zijns weegs ging. Eén daarvan was Jantje Rottiné. Als het maar even kon waren ze samen. Op de foto staan ze alle drie verkleed als matroos. Waarschijnlijk tijdens een schoolfeest. De drie Jantjes noemden ze zich. Misschien wel naar aanleiding van dit verkleedfestijn. In hun jeugdjaren gingen ze soms dansen in Winschoten. Jantje Rottiné trouwde en woonde over de oorlogsjaren buiten Noordbroek. Toen ze terug kwam was haar vriendin Frouke er niet meer. Wel hadden haar ouders spullen in bewaring gekregen van de ouders van Frouke. Maar het is nooit meer opgehaald. 
 
De zuinigheid van sommige Joden werd als algemeenheid aangehaald als zouden alle Joden gierig zijn. Dat is nog maar de vraag. Zo werd gezegd dat Elisabeth Wolf-Fuldauer zei, als vrienden bij haar zoon kwamen kaarten; “Ik mout eeb’n weg.” En de jongens kregen de hele avond geen koffie.
Ook kwamen de raarste verhalen in omloop, omdat men de rituelen wel zag maar niet begreep. 
Bij het afleggen van een Jood wordt deze door het hele vertrek gedragen, in de volksmond van Noord- en Zuidbroek heette dit als zouden ze de persoon alle hoeken van de kamer laten zien. 
In de 20ste eeuw gingen steeds meer Joden in loondienst werken. De noodzaak om zaterdags naar de synagoge te gaan was niet meer zo sterk aanwezig. Er werden opleidingen gevolgd en men ging steeds meer overnemen van de christelijke levenswijze. Andersom werd de levenswijze van de Joden ook steeds meer geaccepteerd.
Tussen beide oorlogen ( waar nog het meeste over bekend is ), hoorden Joden in het dorp. Men wist niet anders. Ze hadden er al heel lang gewoond. Ze praatten Gronings. De kinderen gingen naar de openbare lagere school en zaten op verenigingen. Joden gingen naar de feesten en partijen van niet Joden en andersom.  
Evenals elders bestonden ook hier scheldwoorden als “Voele stinkjeude” en “Boesjeude”. Maar de scheldwoorden waren zo ingeburgerd dat het niemand opviel wat er eigenlijk gezegd werd. Ook bij de Joden niet.
Toen de Joden in de oorlog apart werden gezet, viel het verschil pas op en werd het uitvergroot.  
Door alle maatregelen die de Nazies instelden om de Joden in een uitzonderingspositie te brengen, mochten ze in 1942 bijna niets meer. Geen werk, niet meer buiten de gemeentegrenzen komen, een Jodenster dragen, enz.  
Nathan Wolf (pasfoto) kon niet meer naar Groningen naar zijn werk. Hij werd ontslagen. Ook zijn kaartavonden kwamen in het gedrang omdat hij ’s avonds niet meer de straat op mocht. Hij nodigde zijn kaartvrienden daarom bij hem thuis uit. Nathan kreeg het aanbod om naar Engeland te vluchten, maar hij durfde dat niet aan. Hij was één van de eersten die het dorp gedwongen verliet op 10 juli 1942. Nauwelijks een week later werden Nathan Wolf, Simeon van der Hak en Izaäk van der Laan, de broers Oscar, Max en Daniël Dalsheim, Freerk en Benjamin Wolf en Salomon Boomstra in de nacht van 15 op 16 juli 1942 vanuit Westerbork naar Auswitsch getransporteerd. Op 30 september waren ze niet meer in leven. 
Op 3 oktober werden Elisabeth Wolf-Fuldauer, dochter Frouwke, Sophia Wolf-Falcke en 3-jarige dochter Wilhelmina op station Zuidbroek in de trein gezet naar Westerbork. Izaäk en Elisabeth Wolf-Fuldauer en hun dochter Frouwke werden op 19 oktober gedeporteerd naar Auschwitz. Direct na aankomst werden zij vergast. 
 
Bovenstaand verhaal van de familie Wolf komt uit het boek; De Joodse gemeenschappen in Hoogezand-Sappemeer, Slochteren, Noord- en Zuidbroek en omliggende dorpen 1724 – 1950. Door Mr. J. H. de Vey Mestdagh Stichting. 
Foto met verhaal van de kinderen van Jantje Rottiné.